De KB bezit sinds kort een boekje in een hele mooie linnen band met batikmotieven: Vijf Indische levensliedjes van de zangers Paul Jörgen en Nellie de Vries. De inhoud is echter minder fraai. Eén van de liedjes schetst het droevige lot van een Javaanse njai die verstoten wordt door een Nederlandse man. Uit een ander liedje klinkt vooral de roep om het handhaven van de koloniale verhoudingen. Het boekje stamt vermoedelijk uit 1920, toen Paul Jörgen en Nellie de Vries een tournee door Nederland maakten.

De njai
In 2008 publiceerde Reggie Baay zijn spraakmakende boek De njai, het concubinaat in Nederlands-Indië. Hij onderzocht de geschiedenis van de Aziatische vrouwen die in Nederlands-Indië in concubinaat leefden met Nederlandse of andere Europese mannen en door kinderen van hen te krijgen de ‘voormoeders’ werden van veel Indische Nederlanders. De geschiedenis van de njais was er vooral één van ‘rechtsongelijkheid, verdriet over kinderen die niet door hun moeder mogen worden opgevoed, economische afhankelijkheid, schijnheilige publieke moraal en seksuele slavernij.’ (Flaptekst Baay 2008.)

Moederleed
In de bibliografie van zijn boek nam Baay een forse lijst literaire werken op, van Een Indisch huwelijk van Carry van Bruggen tot Mama van Marie van Zeggelen. Het verhaal van de njai is dan ook een thema in de Nederlands-Indische letterkunde. In de bibliografische lijst van Baay staat ook het lied ‘Moederleed’ van een zekere Nellie de Vries en ene Paul Jörgen. Te midden van al die literaire werken zijn dat opvallend onbekende namen. Baay nam een typerend fragment op van het lied ‘Moederleed’. Dit lied is in zijn geheel terug te vinden in de bundel Vijf Indische levensliedjes, die de KB sinds kort in haar bezit heeft:

In het lied Moederleed wordt een pijnlijke geschiedenis bezongen: een Nederlandse man neemt een Javaanse als vrouw met wie hij ook een kind krijgt. Maar als de ‘toean’ terug naar Holland gaat, neemt hij het kind mee en wordt de vrouw afgedankt: ‘Hij kon toch met die bruine vrouw/Maar niet naar Holland gaan’. Ze wordt teruggestuurd naar de kampong en ziet haar kind nooit meer terug. In zijn boek beschrijft Reggie Baay hoe veel Indonesische vrouwen dit of een vergelijkbaar lot moesten ondergaan.
Het is hier Holland niet!
Baay citeerde dit lied niet uit de bundel zelf, maar uit een kleine bloemlezing van liedteksten over de verhoudingen tussen Nederlandse mannen en ‘inlandse’ vrouwen in Indië: Het is hier Holland niet! Die was in 1983 samengesteld door Joop van den Berg. De titel was ontleend aan een lied van zanger Eduard Jacobs (‘Al doe je ’t naast het potje/Op echtelijk gebied/Het loopt niet in de gaten/Het is hier Holland niet!’) Ook in cabaret en kleinkunst was het thema niet van de lucht. Van den Berg nam liederen op van onder anderen Jacobs, J.H. Speenhoff en Louis Davids, maar dus ook van Nellie de Vries en Paul Jörgen. Over het duo De Vries en Jörgen scheef hij: ‘Het enige wat ik van dit zangerpaar te weten ben gekomen is dat zij een bundel, getiteld Vijf Indische levensliedjes hebben uitgegeven bij de firma Matla en Siegelaar, die voor de somma van 50 cts te krijgen was.’


Pulchri
De bundel werd blijkens stempels op het omslag en de titelpagina inderdaad verkocht bij ‘Piano- en Orgelhandel Matla & Siegelaar’, met vestigingen in Leiden en Den Haag. De firma was in Den Haag gevestigd aan de Weimarstraat. Het boekje was gedrukt bij drukkerij ‘Insulinde’ in Den Haag, een naam die een Indische connectie doet vermoeden. Uit de titelpagina blijkt dat de auteur van alle teksten Paul Jörgen is en dat hij en Nellie de Vries samen alles zongen. Waarschijnlijk verscheen het boekje ter gelegenheid van een tournee van Jörgen en De Vries door Nederland in 1920. In Delpher zijn verschillende verslagen van liederavonden van het duo te vinden. Zo berichtte de Haagsche courant dat Nellie de Vries en Paul Jörgen op 11 maart 1920 een concert zouden geven in het Haagse Pulchri Studio:

De planter-zanger
Over de zangers is nog steeds niet heel veel bekend. Over zangeres Nellie de Vries zijn nauwelijks gegevens te vinden, behalve dat ze in de jaren twintig ook met volkszanger Lou Bandy optrad. Van de auteur Paul Jörgen is inmiddels wel iets meer te achterhalen. Mogelijk was zijn naam een pseudoniem. Hij was planter op een onderneming in Nederlands-Indië en daarnaast zanger en schrijver. Hij schreef ook Indische detectiveromans, zoals Het Bromoraadsel (1933). Maar vooral was Paul Jörgen naast zijn planterswerk bekend als zanger. Hij werd als zanger in de pers wel de ‘Indische Speenhoff’ genoemd, naar de beroemde zanger Koos Speenhoff, of de ‘planter-zanger’. In 1920 verscheen onder auspiciën van ‘Concert en Theaterbureau De Haan’ in Den Haag ook een boekje over hem onder titel ‘Paul Jörgen, de zanger van het Indisch levenslied.’
De ronkende tekst lijkt duidelijk bedoeld als reclame voor de tournee van Jörgen en de Vries door Nederland. De (anonieme) auteur claimt dat Jörgen in een Indië een zeer populaire zanger is, en het leven aldaar in zijn liedjes brengt zoals het is: ‘Er is behoefte aan zijn kunst in lndië, omdat lndië juist noodig heeft datgene, wat Paul Jörgen weet te brengen, een gulle lach of soms ook eventjes een stille traan. Maar altijd is wat hij brengt, waar, zonder opsmuk, écht.’ Volgens de auteur zouden Nederlanders die Indië in het geheel niet kennen door de liedjes een beeld krijgen van het echte leven in de verre kolonie: ‘na Paul Jörgen een avond te hebben gehoord zijn wij wijzer geworden, hebben wij een blik geslagen in het Indische leven, dat voor velen was als een gesloten boek.’ Maar vond het Nederlandse publiek dat ook in 1920? Wekte het schrijnende lied over het moederleed van de verstoten njai bijvoorbeeld verontwaardiging of nam men het voor kennisgeving aan?

Lof in Den Haag
De zangers oogstten in Den Haag met hun optreden in Pulchri veel lof. De Nieuwe courant schreef dat De Vries en Jörgen in de trant van Speenhoff enkele ‘zeer gevoelige’ liedjes vertolkten, zoals Moederleed, ‘doch ook vroolijke en aardige’. De aankleding werd ook gewaardeerd: ‘De stemming werd ’t verhoogd door het podium, dat in een voorhuis van een Indische woning was herschapen, en de Europeesch-Indische dracht, waarin Paul Jörgen en Nellie de Vries verschenen. De levensliedjes werden door den planter op de guitaar begeleid. Het auditorium toonde zich wel voldaan.’
De Haagse krant Het Vaderland schreef op de dag na het optreden: ‘De heer Paul Jörgen, een planter, die in lndië geruimen tijd in de cultures is werkzaam geweest, heeft in dien werkkring het Indische maatschappelijk leven leeren kennen en heeft tevens gelegenheid gehad de fouten te ontdekken, die aan de toestanden en verhoudingen daar te lande kleven en voelt zich geroepen, gesteund door zijn ondervinding, medegevoel voor den inlander en liefde voor zijn vaderland, uiting te geven aan zijn gevoelens en indrukken tijdens zijn verblijf in het moederland, ten einde meerdere bekendheid te geven aan datgene, wat voor velen nog een gesloten boek is.’ De tekst van het reclameboekje van theaterbureau De Haan klinkt hier doorheen. Volgens Het Vaderland waren de toehoorders ook zeer tevreden: ‘het applaus aan het einde van den avond nam de proportie van een ovatie aan.’
Boosheid in Breda
In Den Haag was men dus heel tevreden over het optreden van het duo, maar in Breda lokte het optreden van Jörgen en De Vries in zaal Concordia een scherpe veroordeling uit. De Bredasche Courant publiceerde op 25 maart 1920 een recensie, waarin juist de liedjes over de verhouding tussen Europese mannen en inheemse vrouwen werden gehekeld:
‘Dit optreden is geen succes geweest! Hoe kon het ook? Zou men met eenigen grond mogen vermoeden, dat een dergelijk publiek zich enthousiast betoont, over “liedjes”, die in weinig hartverheffenden stijl steeds de afkeurenswaardige verhouding tusschen Inlandsche vrouwen en Europeanen ten grondslag hebben? Neen, driemaal neen, temeer niet, wanneer deze “liedjes” telkenmale aanstoot geven door de verre van kiesche en beschaafde termen en uitdrukkingen! Je gaat naar Indië om de “centen”, wat een “loeder van een wijf” (Inlandsche vrouw) dat “tuig” (Inlandsche vrouwen), enz. enz.’ en: ‘Is het niet bedroevend dat deze zangers het Indische leven in hun liedjes niet beter weten te “typeeren”, dan door een aaneenrijging te geven van „amoures” en „amourettes” van “toean’s” en “Sarina’s”!’
De inhoud van de liedjes was volgens de krant op ‘eenige uitzonderingen na, vrijwel ongenietbaar.’ Kennelijk werd in andere liedjes van het duo met minder compassie over de ‘inlandse’ vrouwen gezongen dan in ‘Moederleed’. Dat lied was volgens de krant dan ook de uitzondering: ‘“Moederleed” was een “brok levenstragiek” hetwelk schrijnend diep ons een jammerlijke Indische toestand schildert.’
Indische Koffie
Liedjes waarin over de vrouwen als ‘tuig’ wordt gezongen staan niet in de bundel Vijf Indische levensliedjes. Wel het lied ‘Klacht van een verlaten planter’, waarin een weggelopen huishoudster, ‘Sarina’, wordt gemaand terug te komen. De zanger dreigt anders gewoon een andere vrouw te zoeken: ‘Maar wil je bij mij niet meer kommen/En houd je een nijdige kop,/Dan kan het me nog niets ver…draaien/Dan zoek ik een andere op.’
De ‘fouten’ in Indië die de liedzanger volgens Het Vaderland aankaartte, zag Jörgen ook niet zozeer in de behandeling van de plaatselijke bevolking, maar vooral in het leed dat de Europese planters volgens hem werd aangedaan. Het lied ‘Indische koffie’, dat ook in de bundel is opgenomen, spreekt boekdelen: ‘Nu we in ons Insulinde/Doen aan hoogere ethiek/Is die kostbare kolonie/Op zijn zachtst gesproken ziek’. Het ‘ethisch kletsen’ moest volgens dit lied worden gestaakt. Een verwijzing naar de ‘Ethische politiek’ die vanaf circa 1900 beleid werd in Indië, waarbij niet alles meer alleen maar draaide om exploitatie van de kolonie. Ook buiten de bundel zijn sporen te vinden waaruit blijkt dat Paul Jörgen niet veel moest hebben van hervormingen in Indië. In een lied, opgenomen in De katholieke illustratie van 1926, heet het: ‘Wij zijn nog het sterke en fiere geslacht; Hollands roem mag in Indië niet tanen! Het blijve van ons steeds, dat tropisch gewest’. Dit lied heeft als titel ‘Oproer’ en is waarschijnlijk geschreven naar aanleiding van de communistische opstand die in 1926 uitbrak op Java.


S.O.S.!
Een toneelstuk van Jörgen onder de titel S.O.S! uit 1921 ging ook over het lot van een Europese planter. De tekst ervan is niet overgeleverd, maar volgens de recensies ging het stuk over een eerzame planter die slachtoffer wordt van corrupte Nederlandse bestuurders, onder andere een assistent-resident, diens Javaanse concubine en omgekochte ‘inlanders’. Het kreeg vernietigende kritieken. De Hollandsche revue noteerde: ‘ Het stuk is nergens tooneel, het stuk heeft geen inhoud, het stuk is onsmakelijk, onmogelijk, onbenullig en bovendien leugenachtig. Zóó is het niet meer in Indië en zóó kan het er ook niet meer zijn.’ In Indië tekende het Overzicht van de Inlandsche en Maleisisch-Chineesche pers op dat het Javaanse tijdschrift Neratja het stuk had gekwalificeerd als het ‘hulpgeschreeuw van de reactie tegen de S.I., de Ethici en de “rooden.”’ [S.I. = Sarekat Islam, de grote nationalistische vereniging die in 1912 werd opgericht.]
Een mooie band voor een goedkoop boekje
De meest progressieve auteur van Nederlands-Indië was Paul Jörgen dus niet, al wordt in Moederleed het lot van de verstoten njai aan de kaak gesteld. Maar alles moet bewaard worden, dus ook de stem van ‘de reactie’. Het exemplaar in de KB met het mooie bandje is nu het enige bekende in een openbare instelling. Joop van den Berg hanteerde voor zijn bloemlezing in 1983 waarschijnlijk een exemplaar uit eigen of andermans’ privécollectie, maar hij maakte geen gewag van een speciale boekband. Die boekband om het KB-exemplaar is dan ook helemaal niet oorspronkelijk, want is zo te zien van veel latere datum dan 1920. De oorspronkelijke uitgave was een ingenaaid goedkoop boekje op slecht papier. Een verzamelaar van Nederlands-Indische boeken heeft zijn of haar exemplaar later zelf in deze mooie band met (imitatie-) batik laten hullen. Door het inbinden veranderde dit exemplaar van een gelegenheidswerkje in een verzamelwaardig uniek object. De meeste andere exemplaren van Indische levensliedjes zullen verloren zijn gegaan, want dit soort goedkoop drukwerk werd meestal erg slecht bewaard. Daarom is het goed dat dit boekje na 100 jaar alsnog in de KB is terechtgekomen.

Bronnen
Baay, Reggie, De njai. Het concubinaat in Nederlands-Indië. Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2008.
Het is hier Holland niet! Samengesteld door Joop van den Berg [et al.]. Speciaalnummer van Uitgelezen boeken, jrg 2, nr. 2, december 1983.
Martijn Blekendaal, ‘Opstand Nederlands-Indië 1926’, website Historisch nieuwsblad, 23 augustus 2011.
A.E., ‘Haagsche toneelkritiek II’. In: Hollandsche revue, jrg. 26 (1921) nr 3, p. 204-2011 [Over S.O.S! van Paul Jörgen op p. 209-211].
Paul Jörgen, Vijf Indische levensliedjes; gezongen door Nellie de Vries en Paul Jörgen. Den Haag, drukkerij Insulinde, [1920].
Paul Jörgen, ‘Levensliedjes. Oproer’. In: De katholieke illustratie, jrg 61, 1926-1927, nr. 12 (15-12-1926), p. 218.
‘Kunst en letteren. Paul Jörgen en Nellie de Vries.’ In: Haagsche courant, 11-03-1920.
‘Kunst en letteren. Nellie de Vries en Paul Jörgen’. In: Het Vaderland, staat- en letterkundig nieuwsblad. Ochtendblad, 12-03-1920.
‘Kunst. Liederenavond Nellie de Vries en Paul Jörgen’. In: Bredasche courant, 25-03-1920.
[L.], Paul Jörgen, de zanger van het Indisch levenslied. Den Haag, De Haan & Co, [1920].
Kees de Leeuw, ‘Goena-goena en slinkse wegen: over de Nederlands-Indische/Indonesische misdaadroman’. Nieuwegein, Leeuwenhart, 2008.
‘Plaatselijk nieuws. Planter-dichter-zanger’. In: De nieuwe courant. Ochtendblad, 12-03-1920. p. 2.
‘Omkooperij, de kanker van Indië’. In: Overzicht van de Inlandsche en Maleisisch-Chineesche pers, 1921, nr. 18, (12-02-1921), p. 208.

Voor deze blogpost geldt de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationaal-licentie (CC BY 4.0). ‘© 2023 KB/Arno Kuipers, de Kopmaat. CC BY 4.0.’